Hollandsche spraakleer |
Other editions - View all
Common terms and phrases
aanduiden abstrakte accusatief achter adjektief afgeleid alsmede alzoo begrip bepaald bepaling beteekenis beteekent betrekking bijvoegelijke naamwoorden bijwoorden bloot boven bladz comparatief datief declinatie deelw deelwoord desgelijks Duitsche eener eenige eigenlijk eigenschap eindelijk Engelsch enkelvoud euphonische Fransch gebruikt gelijk genitief geslacht goed Goth Gothisch grammatische Grieksch grondvorm hetwelk hoezeer Hollandsch Hoogd Hoogduitsch hulpwerkwoord hunne imperf infinitief klank klemtoon konzonant laatste Latijn Latijnsche lettergreep lidwoord lijk maken mannelijk mede meerv meervoud Melis Stoke mensch naam naamval nevens nominatief objekt onderscheiden ongelijkvloeijende ontstaan onze taal onzijdig geslacht oorspronkelijk Oudd Oudduitsch partic partikel perf persoon praes praesens praeteritum schijnt slechts soort stam stammen stamwoorden subjekt subjunctief substantief superlatief syllabe telwoorden thans toonlooze tusschen uitdrukking uitgang uitgedrukt verbale verbogen verbuiging vergel verleden vloeibare letter voegwoord vokaal voorb voorbeeld voornaamw voornaamwoorden voorvoegsel voorwerp voorzetsel vorm vrouwelijk wanneer werkwoorden wijze woor zamen zamengestelde woorden zamenstelling zelfst zelfstandige achtervoegsels zelfstandige naamwoorden zelve zoodanig zoowel zulke zwakke