Men moet VERANDERT sijn, door lijden gepurgeert 1) En worden noch daer naer door 't CRUYS ter doot gebracht In hulsel en in cleedt, jn doeck en in habijt - Te werck gaen stellen moet al veel VERANDERINGEN." Niet als de vrouw van Loth moet gy veranderen, zegt de dichteresse, maar als uw naamgenoot en verkoren Patroon, die van Saulus Paulus werd. Dat thema van die veranderingen" wordt het geheele stuk door aangehouden, allicht een-paar-honderd alexandrijnen lang. Zuster Maria geeft het nieuwelingetjen goede wenken. Zij begint met de » Verandering" der vijf zintuigen aan te raden : "VERANDERT u gehoor, en lijdt geen vuyle dingen, Voecht u soo 't kan geschiên; soeckt middleress' te wesen. Na dat het Gezicht, het Gevoel, de Reuk, en de Smaak, niet zonder toepassing op het geestelijke, besproken zijn, gaat 1) Gezuiverd. de auteur tot de geestesgaven over, en dan volgen eenige regels in den stijl van Cats: VERANDERT alsoo voort, verandert in u sceden, VERANDERT in u spraeck, verandert in u reeden, enz. enz." met nog eenige reizen eene gelijksoortige herhaling. Eindelijk zegt de auteur: Soo volght dan goeden Raedt, dan salmen van u spreecken, Waerom gy heden comt tot ons MARIA-GRAFF; Dit huys wensch ick u, Bruydt, dat mach u Thabor wesen Dit beeld wordt lief volgehouden en het stuk besloten met de voorzegging, dat Zuster Paulina in den Hemel haar tabernakel maken zal. Onder het stuk staat, als anagramma: » Verandere" >> Naer vrede". Dan volgen er twee liedtjens, van het laatste derwelke 't slotkoeplet ontbreekt: dat te betreuren is, wijl daaronder misschien de voornaam voluit der dichteresse gestaan heeft. Echter is mij dat laatste koeplet geheel bekend, uit den bundel, waar het liedtjen in overgeschreven is. Het luidt aldus (bl. 159): "Danckt den Heer, want hy is goet, Dat hy u voor zijn bruyt Op der aerden U treckt de werelt uyt: Looft hem met een soet geluyt!" Ook hier weder is de kopij van de twee genoemde liedtjens in mijn bundel veel minder zuiver van spelling en vaersmaet, dan zij voorkomen op het schoone quarto-exemplaar, hetwelk aan >> Suster Paulina" zal aangeboden zijn, en dat ik houde door de eigen hand der dichteresse te zijn geschreven. Als proeve van haar schrift dicne dit half-vaers: Berandert in ihremeft De hand van den bundel, waar ik al hare overige dichtproeven uit geput heb, is wel fijn en vlug; maar de afschrijfster kent de taal zoo goed niet als de dichteres, maakt soms zinstorende fouten 1), en vergist zich vooral dikwerf, waar zij 1) Bijv. in een liedtjen op den H. Willibrordus (bl. 174-177), was blijkbaar oorspronkelijk geschreven: Te Walcheren dat hy eens quam Nu staat er, voor "quam", bequam", en, voor beeld", "beest". In het boven aangehaalde liedtjen op de Veranderingh” heeft Zuster Maria geschreven: Wat is veranderingh cen fraeye saeck, " " Waer vintmen eenich dinck soo vol vermaeck". Op bl. 9 leest men het tijdvaers: = 1667. VVenst ghIJ Met Christo sIJn LIJDen," enkele latijnsche woorden te schrijven heeft. Zoo wil de afschrijfster den bundel sluiten met de spreuk: »> Finis coronat opus, maar spelt ze op de wijze der genen, die oud Fransch, maar geen Latijn kennen: »Fynis couronne opus". Het blijft een belangrijk vraagstuk, of Zuster Maria dichteresse is van de 8 liederen, die in den door haar gevormden bundel met de oudste gestalte voorkomen, en die wij pas vijftig jaar later zeer verminkt voor het eerst te-rug-vinden in den oudsten bekenden druk der Oude en Nieuwe Lofsangen 1). dat niet uit kan komen. Op bl. 47 (zie hierb. bl. 233) heeft de chronograaf "wierD" gespeld; de kopiïst spelt wiert” -zoo is het jaartal 500 te klein. Die dat oorspronkelijke, waarschijnlijk gekalligrafiëerde handschrift van ons Graafsch Begijntjen nog eens machtig kon worden! Op eene andere plaats maakt ons vernuftig Zusterken uit het woord "liefule" het anagramma "fidele"; de afschrijfster, die de sluit-f steeds verdubbelt, schrijft: "lieffde" "fidele" dat alweêr mank gaat. Zuster Maria maakt, van "cruyske", "suycker"; de afschrijfster stelt : "cruysken", en zoo is er een n te veel. Mijn afschrift van den bundel schijnt overigens bij voortduring in het klooster gebruikt te zijn, want niet alleen, dat andere vrouwenhanden soms gemakkelijker wijzen bij de liederen hebben opgegeven, en zeer enkele verbeteringen hebben gemaakt in de kopij, maar achter het register is men begonnen weêr eene nieuwe reeks liedtjens met drie verschillende handen in te schrijven, waarvan de fraaiste reeds voor ten minste 130 jaren, en ook later, door den druk zijn bekend gemaakt, als: "Aensiet hoe Jesus schreit." O. en N. Kerstliederen. A. Th. N° LXXIV. "Wellekom Kindeken Jesu zoet." U. en N. K. No LXVIII. Macckt plaets, o herderkens, komt uyt den stal." O. en N. Lofsangen, I, 38. Herderkens, en herderinnekens van Bethlehem." O. en N. K. A. Th. No XXXIX. 1) Zie O. en N. Kerstliederen van J. A. en L. J. A. Th., bl. 299–300. Zij zijn de volgende: HS. 0. en N. L. O. en N. K. Comt, siel, die Godt mint bovenal" bl. 13. D. I, bl. 30. N° XXX. "Een nieuwen Hemel fray doorlicht" [Liedekens ter eeren acht Hey, ligen vande Predickheeren ordre] bl. 107-114. D. III, bl. 60–63. Ook het schoone liedtjen »Weest, nieuwgeboren Kind, gegroet!" in den bundel O. en N. Kerstliederen 2) is aan den bundel van Zuster Maria ontleend, en in het Geestelijck Lusthoofken (1685, bl. 67) komt een lied van Maria Magdalena voor, dat veel over-een-komst heeft met een dergelijk in den graafschen bundel 3): » Waer soeck ick u, helaes, wat raet!" Ik heb boven aangemerkt, dat er verwantschap was tusschen de poëzie van Zuster Maria en den toon, die er heerschte in de kontrovèrsvaersjens van Huygens en Tesseltjen; ook vonden wij nu en dan den toon van Pr Poirters en Vader Cats bij haar te-rug; maar uit den graafschen liederbundel blijkt, dat zij ook bekend was met de poëzie van den Aartspriester Stalpaert, Änna Roemers hoogwaardigen vriend 4). Ik heb namelijk in dien bundel te-rug-gevonden Stalpaerts: »Uw oordeel aen den Koningh geeft”. Onder de overige liederen, die in den bundel voorkomen, 1) Dit lied heeft in den druk der O. en N. Lofsangen zijn 2 slotkoes pletten verloren. 2) Van de Gebs Alb. Th., N° LXI. 31 O. en N. K. A. Th. N° CV. 4) Almanak 1854, bl. 222, |