Oden en gedichten, Volume 5

Front Cover
J. Allart, 1814
 

Selected pages

Common terms and phrases

Popular passages

Page 166 - Gods schepping in uw' overmoed, En treedt, door helsche drift bezeten, De menschheid met een' ijsren voet ? Uwe eerkroon druipt van bloed en tranen , De vloek der aarde volgt uw vanen, De dood treedt uwe zege op /ij. Of kan 't uw \ rc-c^rlijke eerzucht streelen , Om op een...
Page 23 - t leven dragen Met zijn heil en plagen, Met zijn lang verdriet, Zwol, na zoo veel kommer, In een dal vol lommer 't Zachtste rustbed niet? Alles is verschijning, Alles is verdwijning, Op den levensstroom. Niets kan 't rustpunt raken Sterven is ontwaken Uit een
Page 179 - t holle van de kist; die weergalm in het rond; Dat fomber kerkgewelf; dat vurig toortsgeflonker Op de enkle witte zuil bij 't alverzwelgend donker; Die vreefelijke zerk, die op mij nederzinkt, En dan, die eeuwge nacht, waarin geen ftar meer blinkt!
Page 14 - Hij schudt zijn loof nog in de stormen ;• Maar aan zijn wortels knagen wormen ; Hij prijkt nog, maar zijn kracht is heen. Daar brult de orkaan , verheft zich weder — Hij buigt, kraakt, ploft in 't stof ter neder, En de eerkroon van het woud verdween ! Ligt wijst na meer dan honderd jaren, De zeeman nog het deinzend strand, Waar eens het aardrijk op bleef staren , Waar nu de zeemeeuw eenzaam landt. » Daar, zegt hij , waar die duinen glimmen , » En nevels uit moerassen klimmen ,
Page 14 - En sloopt wat Neerland ovrig bleef. Die grond , ontweldigd aan de baren , Ontzaglijk voor Geweldenaren, Zoo rijk, zoo groot, zoo vrij weleer; Die grond , daar trots en dwang voor bukten , De milde wijkplaats van verdrukten, Die grond — helaas ! hij is niet meer ! Zoo zag een eik, des aardrijks wonder, Twee eeuwen als een
Page 35 - En de kim met purper tooit, Als de zon zich neigt naar 't westen; Onder arbeid, bij de rust, Aan het maal, gekruid door lust, Geeft Natuur er vreugd ten besten. Is het dagwerk afgedaan, Vrolijk lacht er de avond aan; Gulle kout zal 't hart onthalen; Of het Boschje lokt de min Tot zijn zwijgend lommer in, Bij 't gezang der Nachtegalen. * Zinkt in 't eind' de koele nacht, Zielrust fchudt de peuluw zacht, En geen wroeging drenkt met alfem.
Page viii - Thans is de kunst in top geftegen; maar het gevoel? begint het er niet eenigzins onder verloren te gaan? wordt de kunst niet tot eene hoogte gedreven, dat alles bijna aan de uitdrukking, weinig meer aan de zaak zelve, geofferd wordt? Raken hiermede niet...
Page 167 - t vliegend oog mogt blikken, Een' dolk op 't wroegend harte mikken, Wat waant ge uw' naam een zuil te wijden, Door praalgesticht en eertropheen?
Page 22 - Wel een enkle span ? Onder min en kozen Welken aardsche rozen, Worden Tempe's duin ; Onder spel en dansen Vlecht de grijsheid kransen Om de kale kruin. 't Glinstrend smalt der weide Wordt een vale heide Voor den ouderdom ; 't Koor der filomeelen Hoe ze om bloemtijd kwelen Blijft voor 't harte stom. 't Mondje, toovrend blode, Dat tot kusjes noodde, Wekt geen wenschje meer. 't Oog, dat kistjes teelde, Vochtig eens van weelde , Zinkt verlaten neer.
Page 15 - ... En de eerkroon van het woud verdween ! Ligt wijst na meer dan honderd jaren, De zeeman nog het deinzend strand, Waar eens het aardrijk op bleef staren , Waar nu de zeemeeuw eenzaam landt. » Daar, zegt hij , waar die duinen glimmen , » En nevels uit moerassen klimmen , » Rees 't magtig Amsterdam aan 't IJ. » Zijn mastbosch dekte eens zee en meren.

Bibliographic information